maandag 6 juni 2011

Het debakel Pruitt-Igoe


In 1950 werd als onderdeel van de United States Housing Act, ingesteld om steden van hun sloppenwijken te ontdoen, opdracht gegeven om 2700 nieuwe wooneenheden te bouwen in de wijk Pruitt-Igoe van de Amerikaanse stad St. Louis (Missouri). Wat euforisch begon als een architectonisch hoogstandje, eindigde in een debakel. Het nieuwbouwproject raakte vier jaar na oplevering in verval en had te kampen met gewelddadige criminaliteit en vandalisme. In 1976 werd het sobere huizenproject met explosieven met de grond gelijk gemaakt. De beelden van de imploderende flatgebouwen gaan de hele wereld over. Pruitt-Igoe werd het symbool van mislukte modernistische architectuur.

TORENFLATS In 1950 gaf de woningbouwautoriteit van St. Louis de opdracht aan het bedrijf Leinweber, Yamasaki (die later het Word Tade Center in New York ontwierp) & Hellmuth om Pruitt-Igoe te ontwikkelen. De wijk waar ‘het nieuwe wonen’ moest verrijzen was tot die tijd bekend onder de naam De Soto-Carr, een extreem arm zwart getto.
Het eerste ontwerp was een combinatie van hoog- en laagbouw. Hoewel de lokale autoriteiten het ontwerp steunde, werd vanwege ontoereikende budgetten van de federale overheid aangestuurd op de bouw van 33 identieke elf verdiepingen tellende torenflats. Ondanks het beperkte budget probeerde de architecten de leefbaarheid van het nieuwe complex te vergroten door twee vernieuwende accenten door te voeren in het ontwerp. Dat waren de zogenaamde ‘skip-stop’ liften, welke alleen op bepaalde verdiepingen stopten (de 1e, 4e, 7e en 10e verdieping), en interne glazen galerijen. De liften brachten bewoners tot een galerij, vanwaar bewoners naar hun appartement liepen. Zo zouden ‘individuele wijken’ binnen een gebouw moeten ontstaan. Sociale woningbouw in de letterlijke zin van het woord.

ERBARMELIJK Het ontwerp werd echter al snel achterhaald door de werkelijkheid. Door de beperkte budgetten sneuvelden de plannen voor kinderspeelplaatsen, groenvoorzieningen en de badkamers op de begane grond. De bouwmaterialen moesten goedkoop zijn en waren daardoor veelal van erbarmelijke kwaliteit. Na oplevering van het woningencomplex in 1954 werd al snel duidelijk dat de gebouwen niet de tand des tijds zouden doorstaan. Deurknoppen en sloten gingen vaak bij eerste gebruik al kapot. Keukens werden opgetrokken uit flinterdun hout. De raamluiken werden door de wind uit hun scharnieren geblazen. De ventilatie was bedroevend. Liften waren vaak kapot en schade door vandalisme werd maar mondjesmaat hersteld. Neem daarbij de groeiende criminaliteit door gewelddadige bendes en er blijft weinig over van het ideaal dat de architecten voor ogen hadden.

ZWARTE WIJK Pruitt-Igoe werd nooit volledig bewoond. De cijfers over de mate van bewoning lopen uiteen van maximaal 60% tot een kortstondige 91% kort na oplevering. Hoewel het oorspronkelijke plan voor Pruitt-Igoe bestond uit twee gesegregeerde secties (Pruitt voor zwarten, Igoe voor blanken), besloot de Hoge Raad in 1954 tot een gemengde wijk. Toch evolueerde Pruitt-Igoe tot een arme zwarte wijk van voornamelijk vrouwen die het huishouden moesten runnen en afhankelijk waren van uitkeringen van de overheid.

BLAAM Maar klopt het beeld dat het uiteindelijke mislukken van Pruitt-Igoe is te wijten aan de ontwerpers en aan de principes van de modernistische architectuur? Deze connotatie met Pruitt-Igoe valt met name op het conto te schrijven van architectuurhistoricus Charles Jencks, die de dag waarop Pruitt-Igoe werd gesloopt bestempelde als ‘de dag waarop de moderne architectuur stierf’.  Volgens onderzoekster Katharine Bristol, die haar onderzoek naar Pruitt-Igoe in 1991 publiceerde in het Journal of Architectural Education, is het onterecht dat de blaam voor het mislukken van het Pruiit-Igoe project toekomt aan de moderne architectuur. In feite was het een politieke farce. Door geldgebrek moesten de architecten vele oorspronkelijke ideeën opgeven. De overheid dicteerde dat het uniformer moest. Er was onvoldoende geld voor goede bouwmaterialen en onderhoud. Ook het vandalisme en geweld, resultaat van armoede en raciale discriminatie, werden onvoldoende bestreden door de overheid. Bovendien kwam het de overheid goed uit om de schuld voor het mislukken van Pruitt-Igoe te kunnen afschuiven op de heersende opvattingen van de moderne architectuur. Pruitt-Igoe werd hierdoor ten onrechte een toonbeeld van architecturaal falen.

De indrukwekkende beelden van de implosie van Pruitt-Igoe werden gebruikt in Godfrey Reggio’s meesterwerk Koyaanisqatsi (1982, met muziek van Philip Glass; zie onder).