maandag 11 augustus 2008

Onbevoegdheid der kritiek - een fragmentarische beschouwing

Willem Kloos vertegenwoordigde met een zekere standvastigheid de Tachtigers. Hij stond steevast voor zijn individualistische benadering van dichtkunst; ook toen het klimaat in de jaren negentig begon om te slaan. Kloos was volhardend in zijn stijl en overtuiging. Het is niet verbazingwekkend dat uitgerekend Kloos de degens op ludieke wijze kruiste met het literair recenserend establishment van zijn tijd. Kloos en enkele van zijn vakbroeders voelden zich onbegrepen door den Hollandsche kritiek en zinspeelden op wraak door zich onder een pseudoniem te vervoegen tot bewuste rijmelarij. "Een paar vroolijke literatoren flansen op eenige regenachtige achtermiddagen een dwaas verhaal op rijm tezamen, waar de belachelijkste beeldspraak en de holste frasen worden afgewisseld door de tastbaarste wartaal". Kortom, met het beoogde verhaal gingen de principes van hun stroming bewust over boord en werden en masse clichés en nietszeggende beeldspraak ingezet waarmee de recensenten uitspraken van opperste waardering moesten worden ontlokt. "De Nederlandsche recensenten spreken van dingen, die zij niet verstaan, dat hun oordeel des onderscheids in zake literaire kunst van nul en geener waarde is, dat zij groen voor rood aanzien en zwart voor wit."

Na de nodige moeite om een uitgever te vinden, werd dit rijmverhaal onder de titel Julia, een verhaal van Sicilië uitgebracht. Op aangeven van de uitgever W. Gosler (Haarlem), die het ook zelf uiteindelijk zal moeten ontgelden, wordt gekozen voor het pseudoniem ‘Guido'. Het verhaal is opgebouwd uit bijdragen van Kloos, Albert Verwey, Henric van Gooyen (pseudoniem van Jan Veth), Frederik van Eeden en C.E. Duyts.
Nadat de grap een succes bleek en menig criticaster in de val trapte, besloten Kloos en Verwey om een vermakelijke brochure uit te brengen onder de titel De onbevoegdheid der Hollandsche literaire kritiek. Op de tweede pagina van deze brochure onthullen Kloos en Verwey met satirisch genoegen de identiteit van Guido:

Het uitgeven van De onbevoegdheid was een meesterlijke zet. Het dreef de grap tot een hoogtepunt en menig recensent schoot in de verdediging. Het is hilarisch te lezen wanneer Kloos en Verwey de bedoeling van Julia toelichten om aan te geven dat het niet een parodie is op Een liefde in het Zuiden van Fiore della Neve (wiens ouderwets romantische stijl zij verachtten).


Het vuur wordt nog eens lekker op gestookt:

In De onbevoegdheid illustreren Kloos en Verwey allereerst enkele van de vele valkuilen waarmee Julia is opgetuigd. Dit eerste deel is gelardeerd met heerlijke sneren naar de critici. Een voorbeeld:

Nadat verhaallijn en rijm door de mangel zijn gehaald wordt de aanval pas echt geopend, ingeleid met: "...we begeven ons naar een ander kwalijk-riekend verblijf, de eendenkooi der hollandsche critici". Er dienen enkele ooren te worden gewasschen.
Na een lekker één-tweetje tussen geciteerde uitspraken van uitgever W. Gosler bij het verschijnen van Julia en spottende commentaren van Kloos en Verwey, richten de speren zich op Holda. Holda is het pseudoniem van Jeanne Clant van der Mijll-Piepers. Holda recenseerde voor De Nederlandsche spectator. Zij moest het zwaar ontgelden aangezien zij poëzie van Kloos en Verwey had aangevallen en geparodieerd. Alle middelen leken in de ogen van Kloos en Verwey geoorloofd en daarom wordt haar ook haar vrouw-zijn aangerekend als oorzaak voor haar onzuivere literaire geweten. Geniet van deze sappige uitbarsting (een beeldspraak die mij waarschijnlijk duur had komen te staan bij de Kloos-orde):

Na Holda lijken Kloos en Verwey de smaak te pakken te hebben gehad en werd genadeloos uitgehaald naar Frits Smit Kleine (schrijver, dichter, vertaler, recensent) die zowel onder zijn eigen naam publiceerde als onder de pseudoniemen Piet Vluchtig en Ixo. Smit Kleine had geweigerd de Mathilde-cyclus van Jacques Perk te publiceren. Na Perks dood publiceerde Kloos zijn gedichten alsnog, maar Smit Kleine was in een kwaad daglicht komen te staan bij de Tachtigers. Lees en huiver genoegzaam:

De enige recensent wiens ziel zijde gezaligd in De onbevoegdheid is die van Busken Huet: "De eenige, die wat sympathie voor ons begon te krijgen, Huet, is dood. Hij ruste in zijn eerlijk verdienden roem. Hij zal door ons niet worden vergeten."
Kloos en Verwey eindigen met een waarschuwing aan het kliekje onnozelen. Van nu af aan dienen alle Hollandsche recensenten op hun hoede te zijn. Het is niet gezegd dat Kloos en consorten op onverwachte momenten opnieuw zullen toeslaan. De Hollandsche kritiek zal geen oog meer dicht doen uit angst te worden onthuld als inconsistent literair misbaksel. Met eerbied voor het tentoon gespreide vakmanschap beveel ik de volgende fulminerende slotalinea aan. Wat een grootse onderneming: De onbevoegdheid, een kwajongensdroom!