dinsdag 28 oktober 2008

De hamer uit het oosten

De zware voetstappen van de tijd en de angstwekkende ademhaling van de eeuwigheid


Galina Ivanovna Oestvolskaja: geboren in Petrograd, opgeleid in Leningrad en gestorven in Sint Petersburg. De bombastische tirades voor piano, cello en viool van deze telg uit de Sjostakovitsj-leerschool konden onder het communisme geen faam verwerven. Een tragedisch lot viel haar partituren ten deel. De vrijzinnige en eigenzinnige composities van Oestvolskaja waren niet besteed aan de criticasters onder het Sovjetregime.
In een park aan de rand van Sint Petersburg, pratend met de vogels en de mieren, kwamen haar werken in alle stilte en contemplatie tot stand. Schuw teruggetrokken liet zij de natuur op zich inwerken en vertolkte ‘het’ bestaan in zwaarlijvige bladmuziek.
Zij was wars van diepgravende analyses van haar muziek. De werken die zij schreef voor kleine ensembles mogen onder geen beding worden bestempeld als ‘kamermuziek’, aldus de grootmeesteres. Haar werk is als geen ander en derhalve kan het geldende muziekjargon niet voor haar werk worden aangewend.
Onlosmakelijk verbonden met Oestvolskaja is de documentaire die Cherry Duyns met Reinbert de Leeuw (dirigent, pianist, componist en medeoprichter van het Schönberg Ensemble) maakte rond de ontmoeting met Oestvolskaja, maart 1992 te Sint Petersburg. De mensen-mijdende Oestvolskaja wenst niet in beeld te komen, op de eerste begroeting met Reinbert de Leeuw na. Uit deze documentaire citeer ik Aleksander Salin (ingewijde in de muziek van Galina Oestvolskaja): ‘ze is bang voor de mensen die hier verdierlijkt zijn’ (waarmee hij doelt op de verruwing van de mensen onder het communisme).
De documentaire van Duyns en De Leeuw vertelt een prachtig verhaal. Reinbert de Leeuw is zeer bedreven in het werk van Oestvolskaja, waarmee hij haar respect weet af te dwingen. Het zou hem met grote vreugde vervullen indien hij de gelegenheid zou krijgen om in een concertzaal te Sint Petersburg, voor Oestvolskaja alleen, de vijfde pianosonate te spelen. Oestvolskaja wordt uitgenodigd. Met groot gevoel voor dramatiek legt Duyns een lege concertzaal vast onder het tirannieke klankenspel van Oestvolskaja, uitgevoerd door De Leeuw. De verbitterde toondichteres is niet komen opdagen. Wel draagt zij "Dies irae" (compositie nummer 2 voor 8 contrabassen, piano en slagwerk) op aan Reinbert de Leeuw.
Gelukkig komt er vlak voor haar dood nog een herkansing. In 2005 brengt de al zieke Oestvolskaja een bezoek aan het Muziekgebouw aan het IJ te Amsterdam voor de registratie van haar Tweede Symfonie. Uitermate kritisch volgt zij de registratie waar zij met zichtbaar genoegen getuige van is.

22 december 2006 slaakt ‘de hamer’ haar laatste zucht, een weinig omvangrijk maar donderzwaar oeuvre achterlatend. Een oeuvre dat postuum de erkenning zal krijgen dat het verdient. Inderdaad, van een tragiek die Oestvolskaja past.

Luister naar Draaiboek van een eenling door Jerzy Plenzdorf bij Oestvolskaja's groot duet voor cello en piano (1959).



Draaiboek van een eenling

Bij het groot duet voor cello en piano (1959) – Galina Ustvolskaya

De kademuren tekenen zich af
Tegen een statige achtergrond van imperiale stadsarchitectuur
De nacht heeft de dag net weg geplaagd
De kou grijpt hen die zich op straat begeven

De straatprostituee wrijft zich warm aan de spaarzame klandizie
De laatste drinkebroers worden uit de taveernes gekeken
En zij, zij is alleen, en toeft in de duisternis waar niemand haar kan zien
Mijd de lichtwolken van de spaarzame lantaarns

Met tranende ogen van de kou
Gluurt zij naar de mensen op straat
Badend in haar eenzaamheid
Een heftig zoenend stel in een trapportiek
slaat zij met minachting gade

Het windt haar op zolang het onbereikbaar voor haar is
Haar laatste zoen, was die van hem, de smerige pederast
die liefde slokte in plaats van koesterde
Zij haatte hem, want hij bedierf haar zeden

Om de hoek is de straat volledig verlaten
De wind speelt met het straatafval
In een enkel huis brand nog een spaarzame lamp
De spaarzame lamp van de eenling

Zij warmt zich, zo nu en dan
aan de latrinelucht uit de straatputten
Ze plukt een verfrommelde sigaret uit haar plunjezak
En onder de diepe halen aan de sigaret
Zwelt haar misantropische extase aan

Zo zwijmelt zij als ziel alleen
Met verkropte haat en smart
Jegens alles wat mooi en gelukkig is
Jegens alles wat lief en genegen is

Een oude afgepeigerde auto
Knettert met veel vertoon en snelheid
Over de lassen in de perfide weg
Waarna het geluid weer wordt afgevangen door de stilte

Overvallen door zweet en duizelingen
Zwalkt zij langs de herenhuizen
628, 630, 632, 634, 636, 638
Hier, hier moet het zijn

Met verkleumde vingers probeert zij
De rits van haar jas te beheersen
Tegen haar warme kloppende borst
Grijpt zij naar de kuur die hij verdient

Op het klingelen van de bel
Wordt voor dit tijdstip rap gereageerd
Nadat de drie schuifsloten en het kettinkje zijn beroerd
Schiet haar gelaat vol licht bij het openzwaaien van de deur

Daar staat hij, naakt en kletsnat van het zweet
Rillend van de snijdende tocht die zij met zich meeneemt
Bij het verorberen van zijn verschijning
Slaat haar hart over op rationeel uitvoeren

Steekt zij met de grootst mogelijke verachting,
De priem die op zolder lag,
Nog afgenomen met een zeemleer,
Dwars door zijn slokdarm

Met een doffe klap en dwarrelend stof,
Onder toeziend oog van een witte kater,
Smakt de rondbuikige despoot tegen de grond
Zijn schedel breekt bij de klap,
op de natuurstenen dorpel.

Forte, forte, forte, forte, forte, forte

Jerzy Plenzdorf